In Edgelanders bouwen de kunstenaars een pleidooi voor een tribunaal tegen de stad Amsterdam om haar te houden aan haar ethische imago en wettelijke verplichtingen. In aanloop naar dit tribunaal presenteerden de kunstenaars Deel I: De Achtergrond in het Amsterdam Museum en Deel II: De Hoorzitting in Podium Mozaïek.
In de Appel presenteren zij Deel III: De Getuigen, waarin bezoekers worden uitgenodigd om te luisteren naar de ervaringen van vluchtelingen zonder papieren via een verscheidenheid aan audiovisueel materiaal in een ontworpen ruimtelijke omgeving. Tegen de achtergrond van een steeds meer vervallen garage aan de rand van Amsterdam Zuidoost zocht een groep mensen zonder papieren hun toevlucht. Hun benarde situatie trok de aandacht van advocaat en activist Pim Fischer, die onbevreesd voor hun zaak opkwam en de stad Amsterdam voor de rechter daagde om hun fundamentele mensenrecht op onderdak af te dwingen. De rechter beval Amsterdam om onderdak te bieden met onvoorwaardelijke toegang tot bed, bad en brood. In een vastberaden streven naar gerechtigheid breidde de strijd zich uit naar het nationale niveau toen de staat zelf werd aangeklaagd omdat hij er niet in was geslaagd de noodzakelijke toezeggingen te doen. In een baanbrekend besluit oordeelde het EU-gerechtshof in het voordeel van de eisers en beval het verlenen van onvoorwaardelijke toegang tot opvangcentra in het hele land.
Toen de faciliteiten werden gebouwd, ontstond er een sprankje hoop voor mensen in wanhopige nood. De Raad van State voegde echter een voorwaarde toe, de ongrijpbare vierde “B” – “Begeleiding” in het Nederlands, wat “dragen” of “oriëntatie” betekent. Het betekende dat het gebruik van de schuilplaatsen afhankelijk was van de deelname van mensen zonder papieren aan een repatriëring oriëntatieprogramma, dat binnen een jaar voltooid moest zijn. Deze voorwaarde benadrukte de complexiteit van de situatie, waarin het nastreven van fundamentele mensenrechten verstrikt raakte in bureaucratische mandaten. Een gebrek aan morele en ethische overwegingen van de kant van de nationale overheid leidde tot de schijnbare tweedeling tussen het bieden van onderdak en de vraag naar repatriëring.